‘Volhouden, volhouden, volhouden. Opgeven is geen optie. Nederlaag komt niet in het woordenboek voor. Kunnen is willen. Ik wil het, ik kan het, ik moet het, ik zal het.’ Dit voorgaande als een mantra elke ochtend voor de spiegel herhalen. Twintig keer. Op vol volume. Rocky is er niets bij.
Aldus opgepept verschijn ik aan de start voor de tweede les. Het iets meer vertrouwde ritueel van de twee mannelijke medecursisten begroeten, een pak zoeken, maat XS vinden, het aantrekken over mijn kleren, en erachter komen dat het woord michelinvrouwtje wederom te kort schiet voor het resultaat. Zo elegant mogelijk wijdbeens richting motor schrijden. Deze starten. Geen effect. Nogmaals. Niets. Met rode wangen het oog op het contactsleuteltje laten vallen. Dit omdraaien. Dit levert het beoogde resultaat.
Inmiddels oververhit rijd ik weg. Het net zo moeizaam bijeengeraapte zelfvertrouwen is weer als de spreekwoordelijke sneeuw voor de zon verdwenen.
De eerste oefening. Een bocht binnen de pylonen. Alles weer vergeten. Dat merkt de instructeur ook, want gedurende een half uur moet ik deze draai herhalen. Tot vervelens toe. Uiteindelijk lukt het me. En dan mag ik het achtje doen. Dit een kleine driehonderd keer. Mijn handen doen pijn van het knijpen. Want knijpen, dat moeten ze. In de remmen. In de koppeling.
En de mannen? Ha. Die zoeven al met vijftig kilometer per uur op denkbeeldige strepen af. Remmen. Doen uitwijkoefeningen. En ik? Ik draai achtjes. Totdat ik ze in mijn verbeelding echt perfect maak. Maar ik blijf achtjes draaien. ‘Hallo! Hallo! Ik ben hier! Ik kan het! Ik wil iets anders doen!’ schreeuw ik inwendig. Niks ervan. En natuurlijk, net als de instructeur kijkt, als ik me bewust ben van de noodzaak een goede indruk te maken, trek ik in paniek het gas open en stuiter ik het parcours af. Dat schiet niet erg op.
Het laatste kwartier, wonder boven wonder, even een adempauze van het krampachtig stapvoets rijden. Eindelijk, eindelijk mag ik ook de eerste versnelling verlaten en opschakelen. Ineens houdt het horten en stoten op. Kan ik de motor een beetje laten draaien. Dat voelt een stuk beter. Snelheid, daar weet ik wel raad mee.
Helaas duurt het niet lang. De les is afgelopen.
Met mijn mantra op de achtergrond loop ik het kantoor binnen. Mijn derde afspraak staat gepland voor een week later, maar dat duurt me te lang. Snel boek ik een extra les, voor de volgende ochtend. ‘Ha, jullie krijgen mij er niet zo gauw onder! Doorzettingsvermogen, dat bezit ik wel. Als ik dan geen talent heb, red ik wel het op karakter! Kom maar op, met dat ding!’
De ochtend erna vroeg op pad. Grotendeels hetzelfde patroon. Alleen moet ik nu, zonder gas, slalommen, alleen met de koppeling. Ja. U moet zich voorstellen: de machine weegt bijna tweehonderd kilo. Ik nog geen derde. Dat betekent: weinig tegengewicht. Dat betekent: problemen. Nu was ik, geholpen door verhalen van welwillende belangstellenden, altijd al bang om te vallen. Want iedereen vertelde me dat ik dat ding nooit meer overeind zou kunnen krijgen. En ja, wie wil er nu hulpeloos aan een brok metaal staan sjorren als iedereen om haar heen vrolijk rondjes tuft? Ik niet.
Toch is dat precies wat er gebeurde. Ik, braaf slalommend, hield het ding niet, of dacht dat ik ‘m niet hield, wat in feite op het zelfde neerkomt. En kwam er achter dat ook een motor leeft. Dat ook een motor een eigen wil heeft. Die niet de mijne is. Kaboem! Daar lag-ie. Ik stond ernaast, blijkbaar was ik er intussen vanaf gestapt. Toch nog genoeg verstand om er zelf niet onder te gaan liggen. Dat moet ik mezelf dan weer nageven.
Maar goed, de instructeur was er als de kippen bij. Ik weet dus nog steeds niet of ik sterk genoeg ben om de motor zelfstandig weer overeind te zetten. Maar iets vertelt me dat ik waarschijnlijk nog wel gelegenheden te over zal krijgen om dat eens op mijn gemak uit te vinden. Ik heb geen haast. Op de een of andere manier kwam ik de resterende lestijd door, maar veel herinner ik me er niet meer van.
Mijn gevoel zei na afloop, doorlessen tot ik er bij neerval. Ik wil, ik kan, ik moet, en ik zal. Maar verstandig was het niet. Mijn handen en armen deden pijn. Ook trokken er een aantal spieren gevaarlijk in mijn rug. En bovendien moest ik naar Londen. Dus daarom maar geduldig gewacht tot de volgende les.
Ondertussen, ter bevordering van de motivatie, nog wel een motorshow bezocht. Met grote glimmende machines, opgepoetst door trotse handen. Echte bikers. Echte bikes. Veel leer. Veel lichaamsversieringen. En veel kale koppen. Ik was onder de indruk. Maar heb me nog maar niet opgegeven voor de plaatselijke club. Daar wacht ik nog even mee. En die tatoeages, dat weet ik ook zo net nog niet.
Op een gegeven moment kwamen er een soort van enorme driewielers aan, hels grommende machines. Trikes, schijnen ze te heten. Besnorde, serieus kijkende mannen voorop, de handen hoog aan het stuur. Achterhen, een zitje. Meer een bankje, eigenlijk. Hierop de vrouw. Rustig om zich heen kijkend. Handtasje op de schoot. Achter haar man. Ik keek bedenkelijk. Misschien toch nog wat meer mijn best doen, in de les...
En mijn mantra weer tot leven roepen. Ik heb het nodig. Wat heb ik het nodig. Het valt me niets mee. En dat zegt wat, dat ik dat toegeef. Morgenochtend weer.
Wordt (wellicht) vervolgd...
zondag 22 april 2007
woensdag 18 april 2007
Roomservice VII - A Different View
In de voorgaande afleveringen kwamen Londen Docklands in het algemeen, en Canary Wharf in het bijzonder, er maar bekaaid af. Troosteloze hotelkamers. Brullende airco’s. Adult-only entertainment programma’s. Of, misschien nog erger, helemaal geen entertainment programma’s. Roomservice. Het ontbreken van roomservice. Droge biscuitjes. Uitzicht op een betonnen parkeerbunker. Zonder ook maar een auto erin. Een bunker zonder nut, dus. Langbenige dames voor de mannen, verschrompelde sardientjes voor de vrouwen. Vertragingen. Uitlaatgassen. Slechtgeklede vrouwen haastig rondklakkend op straat. Bezwete haantjes elkaar aftroevend in de gyms. Al met al, niet bepaald een opwekkend beeld.
Vanmorgen werd ik uitgeslapen wakker. Of het nu kwam door mijn upgrade naar een executive room, compleet met gratis drankjes en hapjes, of door iets anders, dat weet ik niet. Hoe dan ook, ik had er zin in, in deze dag. En bedacht me dat er vast nog een ander gezicht moet zijn. Een stukje Canary Wharf dat onderbelicht is gebleven. Waar je misschien wat meer moeite voor moet doen. Maar dat je wel kan vinden.
Dus vandaag had ik een missie. Met mijn gloednieuwe camera op pad. Want deze moest toch nog ingeklikt worden. Samen op zoek naar het positieve. Hand in hand uitkijkend naar klein geluk. En zo met een nieuwe kijk de wereld aanschouwen.
En wat kwam ik tegen? Veel van hetzelfde, mijn mening bevestigend. Ook wat winkels, waardoor ik bijna ontspoorde. Bijna het doel uit zicht verloor. Gelukkig waren de bikini’s niet in mijn stijl. En verder? Roeibootjes op zacht spiegelend water. Fietsers. Motorrijders. Keuvelende agentes. Mensen staand, zittend, lezend, liggend, pratend, ruziemakend, in de zon. Vogels die nog wat dichterbij probeerden te komen. De zon gevangen tussen de gebouwen. De gebouwen reikend naar de zon. En uiteindelijk, haar ondergang. De overwinning van de stad. Voor vandaag.
Of het nu wat is, dat Canary Wharf? Oordeelt u zelf maar….
Of ik nu bekeerd ben? Wel nee. Bekeringen, daar heb ik het niet zo op...
In deze serie verschenen ook:
Roomservice VI - Work Out (4 april 2007)
Roomservice V - Quiet Please! (3 april 2007)
Roomservice IV - Chai Latte (23 februari 2007)
Roomservice III - Indefinite Delay (20 februari 2007)
Roomservice II -Mojita's (31 januari 2007)
Roomservice I - Entertain Me (30 januari 2007)
Vanmorgen werd ik uitgeslapen wakker. Of het nu kwam door mijn upgrade naar een executive room, compleet met gratis drankjes en hapjes, of door iets anders, dat weet ik niet. Hoe dan ook, ik had er zin in, in deze dag. En bedacht me dat er vast nog een ander gezicht moet zijn. Een stukje Canary Wharf dat onderbelicht is gebleven. Waar je misschien wat meer moeite voor moet doen. Maar dat je wel kan vinden.
Dus vandaag had ik een missie. Met mijn gloednieuwe camera op pad. Want deze moest toch nog ingeklikt worden. Samen op zoek naar het positieve. Hand in hand uitkijkend naar klein geluk. En zo met een nieuwe kijk de wereld aanschouwen.
En wat kwam ik tegen? Veel van hetzelfde, mijn mening bevestigend. Ook wat winkels, waardoor ik bijna ontspoorde. Bijna het doel uit zicht verloor. Gelukkig waren de bikini’s niet in mijn stijl. En verder? Roeibootjes op zacht spiegelend water. Fietsers. Motorrijders. Keuvelende agentes. Mensen staand, zittend, lezend, liggend, pratend, ruziemakend, in de zon. Vogels die nog wat dichterbij probeerden te komen. De zon gevangen tussen de gebouwen. De gebouwen reikend naar de zon. En uiteindelijk, haar ondergang. De overwinning van de stad. Voor vandaag.
Of het nu wat is, dat Canary Wharf? Oordeelt u zelf maar….
Of ik nu bekeerd ben? Wel nee. Bekeringen, daar heb ik het niet zo op...
In deze serie verschenen ook:
Roomservice VI - Work Out (4 april 2007)
Roomservice V - Quiet Please! (3 april 2007)
Roomservice IV - Chai Latte (23 februari 2007)
Roomservice III - Indefinite Delay (20 februari 2007)
Roomservice II -Mojita's (31 januari 2007)
Roomservice I - Entertain Me (30 januari 2007)
woensdag 11 april 2007
Vroemmmmmmm....
Nee, ik heb geen midlife crisis. Dat punt hoop ik nog niet bereikt te hebben. Ook ben ik niet tegen een molenwiek aangelopen. En aspiraties om een Echte Man aan de haak te slaan heb ik ook al niet. De reden ligt ergens anders. Is vrij simpel, eigenlijk, als je er over nadenkt.
Een paar jaar geleden las ik, met de auto Italië doorkruisend, van Genua tot Sicilie, het boek Vroom with a view van Peter Moore. Deze stapt op een Vespa uit ’61, uiteraard Sophia gedoopt, en trekt zo van Milaan naar Rome. Al hortend en stotend pruttelt de scooter verder. Echt opschieten doet de auteur niet, hij doet er zo’n drie maanden over, maar genieten wel. Volop. Het leek mij wel wat. Alleen, wel iets sneller, misschien. Dan kom je ook nog eens ergens.
Sinds september woon ik weer in Nederland. En heb wat last van heimwee. Niet zozeer naar het land, of dorp, dat ik achter liet, want ik ben al vele leuke plekken tegengekomen en weet dat er meer plaatsen zijn op de wereld waar het goed toeven is. Waar je je thuis kan voelen. Nee, het is meer heimwee naar een gevoel. Het gevoel van vrijheid. Met niemand iets te maken hebben. Lekker doen wat je zelf wilt, je bent er toch maar tijdelijk. Geen mens die je verstaat. Alle opties zijn weer open. Wat zal er morgen weer gebeuren? Wie zal ik ontmoeten? In Nederland is het allemaal wat voorspelbaarder. Wat saaier. Wat trouwens ook wel een reden was om terug te komen. En wat over een paar jaar weer een reden zal zijn om te vertrekken. Als u het nog volgt.
Maar goed, voorlopig in Nederland. En hier geen bergen. Wel veel vlak land. Dit opent weer andere opties. Één plus één is drie, dus was de logische conclusie: motorrijles. Tenminste, voor mijn wederhelft (ik blijf die aanduiding bij gebrek aan beter maar gebruiken). En ik kon dan wel achterop. Of in een zijspan. Ja, lekker. Je lot in vreemde handen leggen. Er op vertrouwen dat de ander wel weet wat hij doet. Daar ben ik over het algemeen wel goed in. Niet dus. Dat was geen optie. En trouwens, dat ik als klein, zielig meisje achter zou blijven en mijn angst zou toegeven ook niet. Dan beland ik nog liever op het asfalt. Ik zou er dus aan moeten geloven.
Het toeval wilde dat we een aanbieding tegenkwamen van een rijschool. Bij inschrijving voor 31 maart, alle te volgen lessen voor de helft van de prijs. En, als antwoord op de eerste vraag die in mij opkwam, dat blijft gelden, hoe vaak je ook zakt. Twee voor de prijs van een dus.
Op een zonnige zaterdagmiddag vol goede moed op pad. Lichte vlinders in de buik. De spanning stijgt nog een beetje na aankomst. Daar staan ze. Toch wel flinke machines, zo van dichtbij…
Een motorpak uitzoeken. Niet van leer, helaas. Alles veel te groot. Meer op mannen afgestemd. Helm. Handschoenen. De stevige schoenen die ik in een helder ogenblik had meegenomen, worden goedgekeurd. Blijkbaar komen er ook wel eens vrouwen op hoge hakken aan. En op stiletto’s zou het toch echt wat lastiger worden…
De eerste uitleg. Met zijn drieën in een klasje, ik en twee mannen. Die beiden brommerervaring hebben. Met versnellingen. Ik niet. Ja, ik geloof dat ik ooit twintig meter met de brommer van een vriendje heb gereden. En ‘m niet in de sloot heb geparkeerd. Maar dat was het dan ook wel, qua wapenfeiten op een gemotoriseerde tweewieler. De instructeur legt uit: contactsleutel, koppeling, handrem, voetrem, versnelling. Ga maar een stukje rijden. De mannen vertrekken spoorslags.
Ik niet. Ik blijf staan. Want ik mis iets in dat rijtje. Het gaspedaal. Of hoe dat bij een motor ook heet. Enigszins schaapachtig kijk ik de leraar aan. Een tikkeltje meewarig kijkt hij terug. En wijst aan. Met de waarschuwing er voorlopig maar van af te blijven.
Zo. Nu ben ik klaar voor de start. Denk ik. Contactsleutel aan, versnelling in zijn vrij. Starten. Koppeling in, schakelen naar zijn één. En gaan. Maar de motor denkt er anders over. Voelt zeker dat ik nog niet echt overtuigd ben. Pruttelt kort maar krachtig, en slaat meedogenloos af. Nog maar een keer. En nog een keer. Drie maal is scheepsrecht. En daar ga ik. Mijn voeten slepen nog wat over de grond, helemaal zeker ben ik er niet van. Rem nog maar eens. En weer voorzichtig verder. Iets meer de koppeling loslaten, balans vinden. De machine gaat voorwaarts. Voorzichtig zoek ik met mijn voeten de zijsteunen. Zet ze erop. En ik beweeg nog steeds. Val niet om! Maar na twee euforische seconden doemen geparkeerde auto’s voor mijn vizier op. Lichte paniek. Wat te doen? Remmen maar weer. En heel, héél langzaam een bochtje. Het mag geen naam hebben. Maar toch, mijn eerste bochtje! Heel trots ben ik. Totdat ik op kijk. Mijn medecursisten draaien cirkeltjes om me heen. Doen oefeningen. Slalommen tussen paaltjes door. Bah. Bah. Bah.
Uiteindelijk doe ik hetzelfde, laat ik de motor om pylonnetjes heen draaien, er her en der wat omver maaiend, mag ik iets gas geven, stuur ik bochten linksom in, en bochten rechtsom maken, ga zelfs al een stukje in de tweede versnelling, maar altijd als laatste. Altijd als zij al weer met het volgende onderdeel bezig zijn. Ik heb al in de eerste les een redelijke achterstand opgebouwd. En achterstand, daar kan ik niet zo goed tegen. Competitief tot in mijn tenen, dat is een betere beschrijving.
Aan het eind van de les stap ik verhit en moe van het apparaat af. Doe heel snel de beschermende kleding die dampt van de warmte. Ik neem me voor heel veel te oefenen. Net zo lang tot ik het kan. Want opgeven, dat staat niet in mijn woordenboek. Misschien is er wel een leuke boerenzoon te vinden met een eigen weiland, waar ik wat op rond mag scheuren…
Wordt (wellicht) vervolgd…
Foto: Honda.
Een paar jaar geleden las ik, met de auto Italië doorkruisend, van Genua tot Sicilie, het boek Vroom with a view van Peter Moore. Deze stapt op een Vespa uit ’61, uiteraard Sophia gedoopt, en trekt zo van Milaan naar Rome. Al hortend en stotend pruttelt de scooter verder. Echt opschieten doet de auteur niet, hij doet er zo’n drie maanden over, maar genieten wel. Volop. Het leek mij wel wat. Alleen, wel iets sneller, misschien. Dan kom je ook nog eens ergens.
Sinds september woon ik weer in Nederland. En heb wat last van heimwee. Niet zozeer naar het land, of dorp, dat ik achter liet, want ik ben al vele leuke plekken tegengekomen en weet dat er meer plaatsen zijn op de wereld waar het goed toeven is. Waar je je thuis kan voelen. Nee, het is meer heimwee naar een gevoel. Het gevoel van vrijheid. Met niemand iets te maken hebben. Lekker doen wat je zelf wilt, je bent er toch maar tijdelijk. Geen mens die je verstaat. Alle opties zijn weer open. Wat zal er morgen weer gebeuren? Wie zal ik ontmoeten? In Nederland is het allemaal wat voorspelbaarder. Wat saaier. Wat trouwens ook wel een reden was om terug te komen. En wat over een paar jaar weer een reden zal zijn om te vertrekken. Als u het nog volgt.
Maar goed, voorlopig in Nederland. En hier geen bergen. Wel veel vlak land. Dit opent weer andere opties. Één plus één is drie, dus was de logische conclusie: motorrijles. Tenminste, voor mijn wederhelft (ik blijf die aanduiding bij gebrek aan beter maar gebruiken). En ik kon dan wel achterop. Of in een zijspan. Ja, lekker. Je lot in vreemde handen leggen. Er op vertrouwen dat de ander wel weet wat hij doet. Daar ben ik over het algemeen wel goed in. Niet dus. Dat was geen optie. En trouwens, dat ik als klein, zielig meisje achter zou blijven en mijn angst zou toegeven ook niet. Dan beland ik nog liever op het asfalt. Ik zou er dus aan moeten geloven.
Het toeval wilde dat we een aanbieding tegenkwamen van een rijschool. Bij inschrijving voor 31 maart, alle te volgen lessen voor de helft van de prijs. En, als antwoord op de eerste vraag die in mij opkwam, dat blijft gelden, hoe vaak je ook zakt. Twee voor de prijs van een dus.
Op een zonnige zaterdagmiddag vol goede moed op pad. Lichte vlinders in de buik. De spanning stijgt nog een beetje na aankomst. Daar staan ze. Toch wel flinke machines, zo van dichtbij…
Een motorpak uitzoeken. Niet van leer, helaas. Alles veel te groot. Meer op mannen afgestemd. Helm. Handschoenen. De stevige schoenen die ik in een helder ogenblik had meegenomen, worden goedgekeurd. Blijkbaar komen er ook wel eens vrouwen op hoge hakken aan. En op stiletto’s zou het toch echt wat lastiger worden…
De eerste uitleg. Met zijn drieën in een klasje, ik en twee mannen. Die beiden brommerervaring hebben. Met versnellingen. Ik niet. Ja, ik geloof dat ik ooit twintig meter met de brommer van een vriendje heb gereden. En ‘m niet in de sloot heb geparkeerd. Maar dat was het dan ook wel, qua wapenfeiten op een gemotoriseerde tweewieler. De instructeur legt uit: contactsleutel, koppeling, handrem, voetrem, versnelling. Ga maar een stukje rijden. De mannen vertrekken spoorslags.
Ik niet. Ik blijf staan. Want ik mis iets in dat rijtje. Het gaspedaal. Of hoe dat bij een motor ook heet. Enigszins schaapachtig kijk ik de leraar aan. Een tikkeltje meewarig kijkt hij terug. En wijst aan. Met de waarschuwing er voorlopig maar van af te blijven.
Zo. Nu ben ik klaar voor de start. Denk ik. Contactsleutel aan, versnelling in zijn vrij. Starten. Koppeling in, schakelen naar zijn één. En gaan. Maar de motor denkt er anders over. Voelt zeker dat ik nog niet echt overtuigd ben. Pruttelt kort maar krachtig, en slaat meedogenloos af. Nog maar een keer. En nog een keer. Drie maal is scheepsrecht. En daar ga ik. Mijn voeten slepen nog wat over de grond, helemaal zeker ben ik er niet van. Rem nog maar eens. En weer voorzichtig verder. Iets meer de koppeling loslaten, balans vinden. De machine gaat voorwaarts. Voorzichtig zoek ik met mijn voeten de zijsteunen. Zet ze erop. En ik beweeg nog steeds. Val niet om! Maar na twee euforische seconden doemen geparkeerde auto’s voor mijn vizier op. Lichte paniek. Wat te doen? Remmen maar weer. En heel, héél langzaam een bochtje. Het mag geen naam hebben. Maar toch, mijn eerste bochtje! Heel trots ben ik. Totdat ik op kijk. Mijn medecursisten draaien cirkeltjes om me heen. Doen oefeningen. Slalommen tussen paaltjes door. Bah. Bah. Bah.
Uiteindelijk doe ik hetzelfde, laat ik de motor om pylonnetjes heen draaien, er her en der wat omver maaiend, mag ik iets gas geven, stuur ik bochten linksom in, en bochten rechtsom maken, ga zelfs al een stukje in de tweede versnelling, maar altijd als laatste. Altijd als zij al weer met het volgende onderdeel bezig zijn. Ik heb al in de eerste les een redelijke achterstand opgebouwd. En achterstand, daar kan ik niet zo goed tegen. Competitief tot in mijn tenen, dat is een betere beschrijving.
Aan het eind van de les stap ik verhit en moe van het apparaat af. Doe heel snel de beschermende kleding die dampt van de warmte. Ik neem me voor heel veel te oefenen. Net zo lang tot ik het kan. Want opgeven, dat staat niet in mijn woordenboek. Misschien is er wel een leuke boerenzoon te vinden met een eigen weiland, waar ik wat op rond mag scheuren…
Wordt (wellicht) vervolgd…
Foto: Honda.
maandag 9 april 2007
Avonturen met de TomTom II: Berlins Beste Kneipen
Na een maand of wat geoefend te hebben, was Tommetje toe aan het grote werk. Nu werd niet alleen meer de weg in het vaderland verlangd. Nee, we gingen over de grens. Duitsland. Berlijn.
Als het even kan, reizen wij per auto. Binnen Europa hebben we al heel wat kilometers afgereden. Spullen achterin, muziekje op, en rijden maar. Weinig planning. Veel vrijheid. En als grootste voordeel: vervoer op de plek van bestemming. Op een plek die te ver weg ligt om met de auto te bereiken, wordt dan ook steevast een exemplaar gehuurd. Van waarschuwingen trekken we ons niet veel aan. Wat nou, beter niet met de auto naar Rome? Parkeerproblemen? Opstoppingen? Wel nee. Gewoon bijna het Circus Maximus opgereden, de voorbandjes stonden er al op, en elke dag om de hoek van het Colosseum geparkeerd. Misschien een verbodsbord genegeerd, zo hier en daar, maar een bon of reprimande zijn we niet tegengekomen.
Dus voor Berlijn, op slechts zevenhonderd kilometer rijden, was er geen discussie nodig. Met de auto. De reis verliep voorspoedig, een ouderwetse wegenkaart voldeed prima voor de lange stukken, en in de stad kon Tommetje voor het eerst aan het werk. Het adres van het hotel ingetoetst en, viola, binnen een mum van tijd stonden we voor de deur. Zelfs een ingewikkelde bocht, nodig om de parkeerplaats te bereiken, stond op het repertoire. Dat opende perspectieven.
De volgende dag lekker uitgeslapen. Toen op pad. Eerst maar eens een rondje door de stad, op de bonnefooi. Eenvoudigweg de bordjes ‘centrum’ gevolgd. De zon scheen. We parkeren, lopen een stukje. En weer verder. Dat ziet er bekend uit! Die poort, is dat niet… Ja hoor, de Brandenberger Tor. En dan moet dat, toch, die brede laan met die bomen, ja. Unter den Linden. Een boekhandel. Gespecialiseerd in de stad zelf. Gauw naar binnen.
Aangemoedigd door het recente succes kopen we wat gidsjes. En zien op een tafeltje een zeer aansprekende kaft. Roodharige vrouw erop, fles aan de mond. ‘Berlins Beste Kneipen’. Dat is iets voor ons. Snel aangekocht.
De daaropvolgende dagen brengen we als volgt door: slaan het boekje open op een willekeurige bladzijde. Bladeren wat, kiezen een gelegenheid uit. Een kneip. Geven Tommetje het adres en laten hem zijn gang gaan. Crossen de stad door, nemen niet altijd de kortste weg, maar komen toch onfeilbaar op de beoogde locatie uit. Bij een rockcafé, intern volledig bekleed met LP’s en CD’s. Of een Gothic bar, met doodshoofden op de stoelleuningen. Of een alternatief kunstcentrum met halfvergane roodfluwelen bankjes en een afbrokkelende filmzaal. Of een tapasrestaurant met echte Spanjaarden. Of een Marokkaanse theetuin waar je je schoenen uittrekt en op kleurige kussens zit. Altijd off the beaten track. Meestal in Oost-Berlijn. Vaak in buurten in opkomst. Grotendeels zonder andere toeristen.
We ontwikkelen een voorkeur. Ontbijten altijd bij dat leuke tentje in de Oranienburgerstrasse. Willen nog wel eens terug naar die straat in Kreuzberg, welke gekenmerkt wordt door een aaneenschakeling van interessante eetgelegenheden.
Tussendoor typen we af en toe het adres van een bezienswaardigheid. Of een museum. Volgen we de route van de muur. Steken we Checkpoint Charlie over. Laten we ons paspoort vol Russische visa stempelen.
Aan het eind verzuchten we: hij heeft zo zijn nadelen, die Tommetje, maar in een onbekende stad is het toch wel heel erg handig. Hij mag voorlopig blijven. Missie geslaagd...
Eerder verscheen al: Avonturen met de TomTom (31 maart 2007)
Als het even kan, reizen wij per auto. Binnen Europa hebben we al heel wat kilometers afgereden. Spullen achterin, muziekje op, en rijden maar. Weinig planning. Veel vrijheid. En als grootste voordeel: vervoer op de plek van bestemming. Op een plek die te ver weg ligt om met de auto te bereiken, wordt dan ook steevast een exemplaar gehuurd. Van waarschuwingen trekken we ons niet veel aan. Wat nou, beter niet met de auto naar Rome? Parkeerproblemen? Opstoppingen? Wel nee. Gewoon bijna het Circus Maximus opgereden, de voorbandjes stonden er al op, en elke dag om de hoek van het Colosseum geparkeerd. Misschien een verbodsbord genegeerd, zo hier en daar, maar een bon of reprimande zijn we niet tegengekomen.
Dus voor Berlijn, op slechts zevenhonderd kilometer rijden, was er geen discussie nodig. Met de auto. De reis verliep voorspoedig, een ouderwetse wegenkaart voldeed prima voor de lange stukken, en in de stad kon Tommetje voor het eerst aan het werk. Het adres van het hotel ingetoetst en, viola, binnen een mum van tijd stonden we voor de deur. Zelfs een ingewikkelde bocht, nodig om de parkeerplaats te bereiken, stond op het repertoire. Dat opende perspectieven.
De volgende dag lekker uitgeslapen. Toen op pad. Eerst maar eens een rondje door de stad, op de bonnefooi. Eenvoudigweg de bordjes ‘centrum’ gevolgd. De zon scheen. We parkeren, lopen een stukje. En weer verder. Dat ziet er bekend uit! Die poort, is dat niet… Ja hoor, de Brandenberger Tor. En dan moet dat, toch, die brede laan met die bomen, ja. Unter den Linden. Een boekhandel. Gespecialiseerd in de stad zelf. Gauw naar binnen.
Aangemoedigd door het recente succes kopen we wat gidsjes. En zien op een tafeltje een zeer aansprekende kaft. Roodharige vrouw erop, fles aan de mond. ‘Berlins Beste Kneipen’. Dat is iets voor ons. Snel aangekocht.
De daaropvolgende dagen brengen we als volgt door: slaan het boekje open op een willekeurige bladzijde. Bladeren wat, kiezen een gelegenheid uit. Een kneip. Geven Tommetje het adres en laten hem zijn gang gaan. Crossen de stad door, nemen niet altijd de kortste weg, maar komen toch onfeilbaar op de beoogde locatie uit. Bij een rockcafé, intern volledig bekleed met LP’s en CD’s. Of een Gothic bar, met doodshoofden op de stoelleuningen. Of een alternatief kunstcentrum met halfvergane roodfluwelen bankjes en een afbrokkelende filmzaal. Of een tapasrestaurant met echte Spanjaarden. Of een Marokkaanse theetuin waar je je schoenen uittrekt en op kleurige kussens zit. Altijd off the beaten track. Meestal in Oost-Berlijn. Vaak in buurten in opkomst. Grotendeels zonder andere toeristen.
We ontwikkelen een voorkeur. Ontbijten altijd bij dat leuke tentje in de Oranienburgerstrasse. Willen nog wel eens terug naar die straat in Kreuzberg, welke gekenmerkt wordt door een aaneenschakeling van interessante eetgelegenheden.
Tussendoor typen we af en toe het adres van een bezienswaardigheid. Of een museum. Volgen we de route van de muur. Steken we Checkpoint Charlie over. Laten we ons paspoort vol Russische visa stempelen.
Aan het eind verzuchten we: hij heeft zo zijn nadelen, die Tommetje, maar in een onbekende stad is het toch wel heel erg handig. Hij mag voorlopig blijven. Missie geslaagd...
Eerder verscheen al: Avonturen met de TomTom (31 maart 2007)
donderdag 5 april 2007
Roomservice VI - Work Out
Rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer dóórgaan….
De tekst van het het liedje "Opzij*" nestelt zich in mijn hoofd. Opzij, maak plaats, want wij hebben haast. Wij hebben haast, en de rest moet maar inschikken. De rest telt niet mee.
In Canary Wharf, het gerestylde deel van Docklands zeg maar, had gisteren iedereen haast. Haast, om naar werk te komen. Haast, om een afspraak te halen. Haast, om een taxi aan te houden. Haast, om een broodje te eten. Haast, om geld uit te geven in de winkels. Want geld, dat hebben de meesten wel. Klik, klak, klik, weerklinken de hakken van de dames. Tringgg, tranggg, tringgg, de Blackberry’s van de heren. Aan het eind van de dag hetzelfde beeld. En waar gaan ze dan heen? Er zijn twee opties voor de Londense zakenman of vrouw: de kroeg of de gym.
Om vijf uur stromen de kantoren leeg en de pleinen vol. Als het niet regent, en niet vriest, staat iedereen buiten. Bier in het hand, een schaaltje pinda’s op het statafeltje. Want zitten, dat is niet de cultuur. Dat doen ze misschien al genoeg, de hele dag, op de bureaustoelen. Men staat, rechtop, borst vooruit. Laptop op de grond. Stropdas wat losser. En ouwehoeren maar. Tachtig procent is van het mannelijk geslacht. Af en toe een vrouw. In de typische City stijl: te strakke, te korte rok, te hoge hakken. Te klein, synthetisch truitje onder een getailleerd jasje. Net iets te mollig voor de kleding die ze draagt. Zelf vrij slanke vrouwen lijken zo nog zwaar. Altijd, ook in de zomer, in donkere tinten. Meestal zwart. Behalve het truitje en de schoenen, die mogen om de een of andere duistere reden wel een kleurtje hebben. Leren laarzen zijn vaak felroze of spierwit. Men proost. Collega’s met collega’s. Klanten met verkopers. De conversaties net wat ongedwongener. Goed, om elkaar buiten het werk mee te maken. In een andere omgeving. Niemand die doorheeft dat het café, aan de voet van de kantoortoren waarin men dagelijks opgesloten wordt, gewoon een extensie van de werkvloer is. Dat compromitterend gedrag nog steeds genoteerd wordt. Dat de hiërarchie nog steeds geldt. Ik, ik laat ze in de waan.
Een ander fenomeen in dit hypermoderne stukje Londen zijn de sportscholen. Enorme gyms met muren van glas ingevangen in staal, liefst op de tweede etage, met uitzicht over het gepeupel. Letterlijk uit de hoogte genietend van het morele en fysieke overwicht. Zullen we hier dan de dames vinden? Mis, hier ook al overwegend heren. Rennen, fietsen, duwen, trekken, rekken, steppen, en steeds dóórgaan... Altijd dóórgaan. Men probeert elkaar af te troeven. Sneller te lopen, het langer vol te houden. Kijkt elkaar aan. 'Kijk mij eens lopen. Kijk mij eens zweten.' Haantjes. Ook hier. Zogenaamd ter ontspanning, ter ontsnapping aan de dagelijkse sleur. Niemand die doorheeft dat de gym, met uitzicht op dezelfde kantoortorens waar de cafe’s op de begane grond gesitueerd zijn, ook een extensie van de werkvloer is. Dat het netwerken, indrukken achterlaten, carrière maken gewoon doorgaat. Ik, ik laat ze in de waan.
Een workout kunnen de meesten wel gebruiken. Na al dat stoelzitten en kroeghangen. En de volwassenen zijn niet de enigen in Engeland die aan hun conditie moeten denken. Op de radio, al hobbelend in een Black Cab Londen doorkruisend, hoorde ik dat schoolkantines nu bij bosjes failliet gaan. Waarom? Omdat, na een actie van de bekende televisiekok Jaime Oliver, junkfood verbannen is uit het officiële dieet van een scholier. De onderwijsinstellingen serveren nu gezond eten. Maar de Britse tieners, of zelfs de lagere school pupillen, willen geen gezond eten. Zij willen vettigheid en suiker. Patat, chips, en Marsen. Dus gaan ze massaal buiten de deur eten. De snackbars varen er wel bij. Ook schijnen ze in de pauzes hun vitamine-arme maaltijd aangereikt te krijgen van hun ouders, dwars door het hek heen. Ik zie zo de bekende papieren zakken met een grote M erop tussen de tralies door geperst worden. De onderkant vult zich met lekkend vet, wordt al wat kleverig…
Mij komt het wel goed uit, die gymcultuur. Hoe meer mensen achter glas aan hun conditie werken, of op het terras hun buikspieren laten verslappen, hoe minder er op straat zijn. Kan ik gewoon mijn rondje rennen. Als ik dat zou willen. Langs het water. In de ondergaande zon. Want voor het uitzicht hoef ik niet in mijn kamer te blijven…
In deze serie verschenen ook:
Roomservice V - Quiet Please! (3 april 2007)
Roomservice IV - Chai Latte (23 februari 2007)
Roomservice III - Indefinite Delay (20 februari 2007)
Roomservice II -Mojita's (31 januari 2007)
Roomservice I - Entertain Me (30 januari 2007)
*Tekst: Herman van Veen / Muziek: Herman van Veen, Erik van der Wurff
De tekst van het het liedje "Opzij*" nestelt zich in mijn hoofd. Opzij, maak plaats, want wij hebben haast. Wij hebben haast, en de rest moet maar inschikken. De rest telt niet mee.
In Canary Wharf, het gerestylde deel van Docklands zeg maar, had gisteren iedereen haast. Haast, om naar werk te komen. Haast, om een afspraak te halen. Haast, om een taxi aan te houden. Haast, om een broodje te eten. Haast, om geld uit te geven in de winkels. Want geld, dat hebben de meesten wel. Klik, klak, klik, weerklinken de hakken van de dames. Tringgg, tranggg, tringgg, de Blackberry’s van de heren. Aan het eind van de dag hetzelfde beeld. En waar gaan ze dan heen? Er zijn twee opties voor de Londense zakenman of vrouw: de kroeg of de gym.
Om vijf uur stromen de kantoren leeg en de pleinen vol. Als het niet regent, en niet vriest, staat iedereen buiten. Bier in het hand, een schaaltje pinda’s op het statafeltje. Want zitten, dat is niet de cultuur. Dat doen ze misschien al genoeg, de hele dag, op de bureaustoelen. Men staat, rechtop, borst vooruit. Laptop op de grond. Stropdas wat losser. En ouwehoeren maar. Tachtig procent is van het mannelijk geslacht. Af en toe een vrouw. In de typische City stijl: te strakke, te korte rok, te hoge hakken. Te klein, synthetisch truitje onder een getailleerd jasje. Net iets te mollig voor de kleding die ze draagt. Zelf vrij slanke vrouwen lijken zo nog zwaar. Altijd, ook in de zomer, in donkere tinten. Meestal zwart. Behalve het truitje en de schoenen, die mogen om de een of andere duistere reden wel een kleurtje hebben. Leren laarzen zijn vaak felroze of spierwit. Men proost. Collega’s met collega’s. Klanten met verkopers. De conversaties net wat ongedwongener. Goed, om elkaar buiten het werk mee te maken. In een andere omgeving. Niemand die doorheeft dat het café, aan de voet van de kantoortoren waarin men dagelijks opgesloten wordt, gewoon een extensie van de werkvloer is. Dat compromitterend gedrag nog steeds genoteerd wordt. Dat de hiërarchie nog steeds geldt. Ik, ik laat ze in de waan.
Een ander fenomeen in dit hypermoderne stukje Londen zijn de sportscholen. Enorme gyms met muren van glas ingevangen in staal, liefst op de tweede etage, met uitzicht over het gepeupel. Letterlijk uit de hoogte genietend van het morele en fysieke overwicht. Zullen we hier dan de dames vinden? Mis, hier ook al overwegend heren. Rennen, fietsen, duwen, trekken, rekken, steppen, en steeds dóórgaan... Altijd dóórgaan. Men probeert elkaar af te troeven. Sneller te lopen, het langer vol te houden. Kijkt elkaar aan. 'Kijk mij eens lopen. Kijk mij eens zweten.' Haantjes. Ook hier. Zogenaamd ter ontspanning, ter ontsnapping aan de dagelijkse sleur. Niemand die doorheeft dat de gym, met uitzicht op dezelfde kantoortorens waar de cafe’s op de begane grond gesitueerd zijn, ook een extensie van de werkvloer is. Dat het netwerken, indrukken achterlaten, carrière maken gewoon doorgaat. Ik, ik laat ze in de waan.
Een workout kunnen de meesten wel gebruiken. Na al dat stoelzitten en kroeghangen. En de volwassenen zijn niet de enigen in Engeland die aan hun conditie moeten denken. Op de radio, al hobbelend in een Black Cab Londen doorkruisend, hoorde ik dat schoolkantines nu bij bosjes failliet gaan. Waarom? Omdat, na een actie van de bekende televisiekok Jaime Oliver, junkfood verbannen is uit het officiële dieet van een scholier. De onderwijsinstellingen serveren nu gezond eten. Maar de Britse tieners, of zelfs de lagere school pupillen, willen geen gezond eten. Zij willen vettigheid en suiker. Patat, chips, en Marsen. Dus gaan ze massaal buiten de deur eten. De snackbars varen er wel bij. Ook schijnen ze in de pauzes hun vitamine-arme maaltijd aangereikt te krijgen van hun ouders, dwars door het hek heen. Ik zie zo de bekende papieren zakken met een grote M erop tussen de tralies door geperst worden. De onderkant vult zich met lekkend vet, wordt al wat kleverig…
Mij komt het wel goed uit, die gymcultuur. Hoe meer mensen achter glas aan hun conditie werken, of op het terras hun buikspieren laten verslappen, hoe minder er op straat zijn. Kan ik gewoon mijn rondje rennen. Als ik dat zou willen. Langs het water. In de ondergaande zon. Want voor het uitzicht hoef ik niet in mijn kamer te blijven…
In deze serie verschenen ook:
Roomservice V - Quiet Please! (3 april 2007)
Roomservice IV - Chai Latte (23 februari 2007)
Roomservice III - Indefinite Delay (20 februari 2007)
Roomservice II -Mojita's (31 januari 2007)
Roomservice I - Entertain Me (30 januari 2007)
*Tekst: Herman van Veen / Muziek: Herman van Veen, Erik van der Wurff
dinsdag 3 april 2007
Roomservice V - Quiet Please!
Webstats werd Motigo. En Motigo werd een stuk nauwkeuriger dan Webstats. Er wordt nu veel meer duidelijk. Zo, zoals de oplettende eigenaren van de blogs waar ik een reactie achterliet in de laatste vierentwintig uur, al hebben kunnen gezien, zit er nu iemand in Londen. In Holiday Inn London Excel, London, London, City of, United Kingdom, om precies te zijn. Die iemand, dat ben ik.
Nou ja, er is goed nieuws voor diegenen die niet zo prijs stellen op de opheffing van hun anonimiteit: Motigo zit er ook wel eens naast. Zo heet het hotel waar ik zit geen Holiday Inn. De rest klopt aardig.
Londen Excel, dat betekent Docklands. En Docklands, dat betekent een voortzetting van de Roomservice serie. Bij deze dus.
Gisteravond zat ik in een andere kamer. Met een aardig uitzicht over het water. Voor zover je dat hier kan hebben dan, een aardig uitzicht.
Maar dat kon niet duren. Met die kamer was iets mis. Hij maakte herrie. Als je dat tenminste over een kamer kan zeggen. Of de muren hielden de herrie niet goed buiten mijn wereld. En herrie, in een hotel, of in om het even wat voor slaapkamer, daar kan ik niet zo goed tegen. Vooral niet tegen continue, mechanische herrie. Een monotoom gebrom op de achtergrond. Die uiteindelijk je hoofd vult. En om aandacht vraagt. Waar je naar gaat liggen luisteren. Zoals een airconditioning unit die geen fluisterstille nachtstand heeft. Of een minibar die constant moet koelen. Waarna, overigens, de drankjes nog steeds lauwwarm zijn. Bij mij gaat dan ook de airco zonder pardon uit en verlos ik de stekker van de tafelijskast resoluut van het stopcontact. Desnoods verbouw ik het halve meubelstuk waar het ding in zit, schuif het barretje met kast en al door de kamer zodat ik er goed bij kan: het moet stil zijn.
Soms is de herrie onverklaarbaar. Dan leg ik mijn hoofd op het kussen en blijkt er opeens een zoem uit de muur te komen. Die uiteraard het sterkst is net waar het bed staat. Waar je niets aan kan doen. Een machine ergens verborgen staat te ronken. Grote airconditioning units buiten, op de binnenplaats net onder het raam, op of het dak net boven mijn hoofd, vallen ook niet mee. Ja, ik ben niet makkelijk. Ik geef het toe. Licht neurotisch, misschien wel. Maar als ik voor mijn werk op reis ben, en in mijn eigen tijd ergens in het buitenland overnacht, dan is het minste wat ik er voor terug vraag, dat ik goed slaap. Overdag is er dan al stress genoeg.
Hotels zijn over het algemeen niet goedkoop. Ontelbaar zijn dan ook de keren dat ik, al dan niet in pyjama, me naar een andere kamer heb laten verplaatsen. Soms begeleid door een uiterst vriendelijke baliemedewerkster die meeluistert in de volgende kamer of het daar beter is. En indien noodzakelijk in de volgende, en volgende. In sommige hotels heb ik een lijstje met kamernummers, waar ik niet meer in terug wil komen. Gelukkig dus is men me meestal wel ter wille. En aangezien men bij vertrek me nog graag allerlei customer loyalty cards aan probeert te smeren, ben ik blijkbaar nog niet de ergste gast.
Ik verbaas me er wel over dat deze bedrijven het zo ver laten komen. Elk hotel zou proefslapers in dienst moeten hebben die de kamers een nachtje uitproberen. En niet één keer, als het hotel net nieuw is, maar geregeld, want met de ouderdom komen de gebreken. Om te weten hoe het voelt, zo’n kamer. Hoe het is, om te slapen met een indringende, niet-aflatende brom op de achtergrond. Om ’s ochtends als avondmens veel te vroeg wakker te worden omdat de gordijnen van een te goedkoop, lichtdoorlatend materiaal zijn. En te merken hoe je hierna nog chagrijniger wordt, als je vervolgens onder een miezerig straaltje lauwwarm water moet douchen. Met een grijzig douchegordijn dat aan je net zo moeizaam gewassen huid vastkleeft. En dan heb ik het nog over de vijfsterrenhotels.
De proefslaper moet in mijn kamer van gisteravond nog langskomen. Zelfs met de airconditioning op nul, bleef de lucht stromen. Met bijbehorende ventilatiegeluiden. Ik probeerde het nog te negeren. Dacht, ‘ach, ik ben moe genoeg, merk er vast niets van.’ En ik ging vrij laat slapen dus had niet erg veel zin om alles weer in te pakken en midden in de nacht met mijn koffers op sleeptouw te gaan. Dat resulteerde dus in een onrustige nacht, waarbij ik, na moeizaam in slaap gevallen te zijn, keer op keer wakker schoot, hetzij door het geluid, hetzij door de nogal bizarre gedachte: ‘zou het weg zijn?’ of ‘hoor ik nog wat?’. Ja, wonderlijk hoe het menselijke brein werkt in half verdoofde toestand.
Maar goed, nu dus verhuisd. Er is geen ventilatieherrie. Maar het uitzicht is wel duidelijk minder.
En een straf windje vindt alle kieren in het raam, blaast er vrolijk doorheen, met als gevolg dat het nog steeds vrij lawaaiig is. Al met al ben ik er dus niet echt op vooruitgegaan…
Gelukkig is er wel roomservice. Het menu van vanavond; wortel- en gembersoep, vegetarische samosa’s met erg hete saus, en fruitsalade. En een blogje...
In deze serie verschenen ook:
Roomservice IV - Chai Latte (23 februari 2007)
Roomservice III - Indefinite Delay (20 februari 2007)
Roomservice II -Mojita's (31 januari 2007)
Roomservice I - Entertain Me (30 januari 2007)
Nou ja, er is goed nieuws voor diegenen die niet zo prijs stellen op de opheffing van hun anonimiteit: Motigo zit er ook wel eens naast. Zo heet het hotel waar ik zit geen Holiday Inn. De rest klopt aardig.
Londen Excel, dat betekent Docklands. En Docklands, dat betekent een voortzetting van de Roomservice serie. Bij deze dus.
Gisteravond zat ik in een andere kamer. Met een aardig uitzicht over het water. Voor zover je dat hier kan hebben dan, een aardig uitzicht.
Maar dat kon niet duren. Met die kamer was iets mis. Hij maakte herrie. Als je dat tenminste over een kamer kan zeggen. Of de muren hielden de herrie niet goed buiten mijn wereld. En herrie, in een hotel, of in om het even wat voor slaapkamer, daar kan ik niet zo goed tegen. Vooral niet tegen continue, mechanische herrie. Een monotoom gebrom op de achtergrond. Die uiteindelijk je hoofd vult. En om aandacht vraagt. Waar je naar gaat liggen luisteren. Zoals een airconditioning unit die geen fluisterstille nachtstand heeft. Of een minibar die constant moet koelen. Waarna, overigens, de drankjes nog steeds lauwwarm zijn. Bij mij gaat dan ook de airco zonder pardon uit en verlos ik de stekker van de tafelijskast resoluut van het stopcontact. Desnoods verbouw ik het halve meubelstuk waar het ding in zit, schuif het barretje met kast en al door de kamer zodat ik er goed bij kan: het moet stil zijn.
Soms is de herrie onverklaarbaar. Dan leg ik mijn hoofd op het kussen en blijkt er opeens een zoem uit de muur te komen. Die uiteraard het sterkst is net waar het bed staat. Waar je niets aan kan doen. Een machine ergens verborgen staat te ronken. Grote airconditioning units buiten, op de binnenplaats net onder het raam, op of het dak net boven mijn hoofd, vallen ook niet mee. Ja, ik ben niet makkelijk. Ik geef het toe. Licht neurotisch, misschien wel. Maar als ik voor mijn werk op reis ben, en in mijn eigen tijd ergens in het buitenland overnacht, dan is het minste wat ik er voor terug vraag, dat ik goed slaap. Overdag is er dan al stress genoeg.
Hotels zijn over het algemeen niet goedkoop. Ontelbaar zijn dan ook de keren dat ik, al dan niet in pyjama, me naar een andere kamer heb laten verplaatsen. Soms begeleid door een uiterst vriendelijke baliemedewerkster die meeluistert in de volgende kamer of het daar beter is. En indien noodzakelijk in de volgende, en volgende. In sommige hotels heb ik een lijstje met kamernummers, waar ik niet meer in terug wil komen. Gelukkig dus is men me meestal wel ter wille. En aangezien men bij vertrek me nog graag allerlei customer loyalty cards aan probeert te smeren, ben ik blijkbaar nog niet de ergste gast.
Ik verbaas me er wel over dat deze bedrijven het zo ver laten komen. Elk hotel zou proefslapers in dienst moeten hebben die de kamers een nachtje uitproberen. En niet één keer, als het hotel net nieuw is, maar geregeld, want met de ouderdom komen de gebreken. Om te weten hoe het voelt, zo’n kamer. Hoe het is, om te slapen met een indringende, niet-aflatende brom op de achtergrond. Om ’s ochtends als avondmens veel te vroeg wakker te worden omdat de gordijnen van een te goedkoop, lichtdoorlatend materiaal zijn. En te merken hoe je hierna nog chagrijniger wordt, als je vervolgens onder een miezerig straaltje lauwwarm water moet douchen. Met een grijzig douchegordijn dat aan je net zo moeizaam gewassen huid vastkleeft. En dan heb ik het nog over de vijfsterrenhotels.
De proefslaper moet in mijn kamer van gisteravond nog langskomen. Zelfs met de airconditioning op nul, bleef de lucht stromen. Met bijbehorende ventilatiegeluiden. Ik probeerde het nog te negeren. Dacht, ‘ach, ik ben moe genoeg, merk er vast niets van.’ En ik ging vrij laat slapen dus had niet erg veel zin om alles weer in te pakken en midden in de nacht met mijn koffers op sleeptouw te gaan. Dat resulteerde dus in een onrustige nacht, waarbij ik, na moeizaam in slaap gevallen te zijn, keer op keer wakker schoot, hetzij door het geluid, hetzij door de nogal bizarre gedachte: ‘zou het weg zijn?’ of ‘hoor ik nog wat?’. Ja, wonderlijk hoe het menselijke brein werkt in half verdoofde toestand.
Maar goed, nu dus verhuisd. Er is geen ventilatieherrie. Maar het uitzicht is wel duidelijk minder.
En een straf windje vindt alle kieren in het raam, blaast er vrolijk doorheen, met als gevolg dat het nog steeds vrij lawaaiig is. Al met al ben ik er dus niet echt op vooruitgegaan…
Gelukkig is er wel roomservice. Het menu van vanavond; wortel- en gembersoep, vegetarische samosa’s met erg hete saus, en fruitsalade. En een blogje...
In deze serie verschenen ook:
Roomservice IV - Chai Latte (23 februari 2007)
Roomservice III - Indefinite Delay (20 februari 2007)
Roomservice II -Mojita's (31 januari 2007)
Roomservice I - Entertain Me (30 januari 2007)
maandag 2 april 2007
Zita Swoon - Paradiso - 1 april 2007
Een strakke, lange blauwe jurk, het lange blonde haar tot ver over zijn schouders. De herinnering aan frontman Stef Kamil Carlens tijdens de laatste keer dat ik Zita Swoon zag. Hij had de disco herontdekt. Dat is inmiddels al weer een jaar of vijf, zes geleden.
De Belgische band is tijdens een lange roadtrip door vele aspecten van het muzieklandschap, die in 1990 begonnen is, volwassen geworden. Denkt u aan een combinatie van George Clinton en zijn Funkadelics, en Bob Dylan. Een vleugje reggae, funk, soul, glam. En rock natuurlijk. Zita Swoon trad gisteravond op in een stampvol Paradiso. Met de indruk op stamp, want de voetjes konden bij de aanstekelijke muziek niet lang stil blijven staan.
Eerst was er nog een voorprogramma. Tip Toe Topic. Een duo, hij op gitaar, zij op zang, een speelgoed keyboard, een klarinet. Af en toe zingt ze met gebruik van een megafoon. Het is niet desalniettemin vaak niet te verstaan. Het geheel komt een beetje braaf, ingetogen over. Inderdaad, alsof je er op de punten van je tenen bij moet lopen. Maar is wel melodieus. Covers van ‘Hound Dog’, bekend van de Elvis uitvoering, en ‘Dead End Street’ van de Kinks, zorgen voor wat actie. Al met al zou de formatie zou niet misstaan in een wat huiselijkere omgeving, al liggend in een grote berg rode en paarse kussens, een rokerige walm, voor de liefhebbers veroorzaakt door een grote waterpijp... Het publiek reageert wat lauwtjes, afwachtend. Het duurt niet lang, en Tip Toe Topic is in een flits van het podium verdwenen.
Het publiek, dat is trouwens vaak een studie op zich. Vanavond vallen als eerste een bovengemiddeld aantal bebrilde jongens en meisjes op. Jong, net gekleed, een beetje arty. De typering ‘Dungeons & Dragons’ komt in me op. Van die lui die niet alleen computerspelletjes spelen, maar ook verzamelplaatjes hier van onderling uitwisselen. Licht nerdy dus.
Toen was het tijd voor de hoofdact. De aanleiding van de tour is Zita Swoon’s nieuwe CD. Het is er niet aan af te horen: alle nummers lopen als een trein, en zijn zeer goed ingespeeld. De ervaren band kent duidelijk geen gebrek aan professionaliteit. En het allerbelangrijkst, de muzikaliteit spettert van het podium af.
De achtergrondzangeressen vormen een integraal onderdeel van het geheel. En de classificatie ‘achtergrond zangeressen’ blijkt de lading niet te dekken. Als eerste valt op dat hun vocalen op gelijke geluidssterkte zijn in gemixt als die van Carlens. Een teken van een groot vertrouwen in het gezamenlijke kunnen. En de dames komen op een gegeven ogenblik goed op gang, nemen om de beurt stukjes solozang voor hun rekening, al flirtend met de toehoorders, onderwijl het podium volledig overnemend. Maar even later herneemt Stef de zaal weer moeiteloos met zijn eigen, aparte stemgeluid. Hij danst, danst en danst. Wat een energie! Dit is topsport. En de zaal, die gaat mee. Overal lachende gezichten. Men geniet. Wil meer. Krijgt dat ook, een toegift, vier nummers. Gutsend van het zweet staan de muzikanten op het podium. Ze geven veel. Ze krijgen er ook wat voor terug. Kijken elkaar verheugd aan. Hier gaat het immers om.
Ze hebben dorst. Vragen steeds om water, af en toe komt er een bekertje langs. Mondjesmaat. Het is niet genoeg, lang niet genoeg. ‘Geef ze wat te drinken!’ wil ik schreeuwen. ‘Dan blijven ze misschien nog even!’ Na de toegift blijft het donker. En zo lang het donker is, is er hoop. Het publiek maakt dan ook eensgezind kabaal. Veel kabaal. Heel veel kabaal. Ruim twee uur speelde Zita Swoon al de sterren van de hemel. En toch, ze komen nog even terug. Persen het laatste beetje energie uit het lijf. Voor, zoals Carlens zegt, ‘een klein liedje’. We zijn er blij mee.
Enige jaren geleden liep ik, bij een kleinschalig festivalletje in de Melkweg waar ik toevallig beland was, eens nietsvermoedend een miniem bovenzaaltje binnen. Het is donker. Het publiek muisstil. Ontroerd. Aangeslagen. Op een kruk, in zijn eentje op het podium, een grijze man met gegroefd gelaat. Donkere kleding. Wit uitgelicht. Hij zingt. Rauw. Meeslepend. Indringend. De tijd staat stil. Niemand weet hoe lang het geduurd heeft. Niemand kan het iets schelen. Na afloop weten we, dit was heel bijzonder.
Die man, dat was Townes van Zandt. Ik zie Stef Kamil Carlens ook nog wel zo zitten, als hij op gevorderde leeftijd is, misschien over een jaar of dertig. Hij zou het prima kunnen.
De Belgische band is tijdens een lange roadtrip door vele aspecten van het muzieklandschap, die in 1990 begonnen is, volwassen geworden. Denkt u aan een combinatie van George Clinton en zijn Funkadelics, en Bob Dylan. Een vleugje reggae, funk, soul, glam. En rock natuurlijk. Zita Swoon trad gisteravond op in een stampvol Paradiso. Met de indruk op stamp, want de voetjes konden bij de aanstekelijke muziek niet lang stil blijven staan.
Eerst was er nog een voorprogramma. Tip Toe Topic. Een duo, hij op gitaar, zij op zang, een speelgoed keyboard, een klarinet. Af en toe zingt ze met gebruik van een megafoon. Het is niet desalniettemin vaak niet te verstaan. Het geheel komt een beetje braaf, ingetogen over. Inderdaad, alsof je er op de punten van je tenen bij moet lopen. Maar is wel melodieus. Covers van ‘Hound Dog’, bekend van de Elvis uitvoering, en ‘Dead End Street’ van de Kinks, zorgen voor wat actie. Al met al zou de formatie zou niet misstaan in een wat huiselijkere omgeving, al liggend in een grote berg rode en paarse kussens, een rokerige walm, voor de liefhebbers veroorzaakt door een grote waterpijp... Het publiek reageert wat lauwtjes, afwachtend. Het duurt niet lang, en Tip Toe Topic is in een flits van het podium verdwenen.
Het publiek, dat is trouwens vaak een studie op zich. Vanavond vallen als eerste een bovengemiddeld aantal bebrilde jongens en meisjes op. Jong, net gekleed, een beetje arty. De typering ‘Dungeons & Dragons’ komt in me op. Van die lui die niet alleen computerspelletjes spelen, maar ook verzamelplaatjes hier van onderling uitwisselen. Licht nerdy dus.
Toen was het tijd voor de hoofdact. De aanleiding van de tour is Zita Swoon’s nieuwe CD. Het is er niet aan af te horen: alle nummers lopen als een trein, en zijn zeer goed ingespeeld. De ervaren band kent duidelijk geen gebrek aan professionaliteit. En het allerbelangrijkst, de muzikaliteit spettert van het podium af.
De achtergrondzangeressen vormen een integraal onderdeel van het geheel. En de classificatie ‘achtergrond zangeressen’ blijkt de lading niet te dekken. Als eerste valt op dat hun vocalen op gelijke geluidssterkte zijn in gemixt als die van Carlens. Een teken van een groot vertrouwen in het gezamenlijke kunnen. En de dames komen op een gegeven ogenblik goed op gang, nemen om de beurt stukjes solozang voor hun rekening, al flirtend met de toehoorders, onderwijl het podium volledig overnemend. Maar even later herneemt Stef de zaal weer moeiteloos met zijn eigen, aparte stemgeluid. Hij danst, danst en danst. Wat een energie! Dit is topsport. En de zaal, die gaat mee. Overal lachende gezichten. Men geniet. Wil meer. Krijgt dat ook, een toegift, vier nummers. Gutsend van het zweet staan de muzikanten op het podium. Ze geven veel. Ze krijgen er ook wat voor terug. Kijken elkaar verheugd aan. Hier gaat het immers om.
Ze hebben dorst. Vragen steeds om water, af en toe komt er een bekertje langs. Mondjesmaat. Het is niet genoeg, lang niet genoeg. ‘Geef ze wat te drinken!’ wil ik schreeuwen. ‘Dan blijven ze misschien nog even!’ Na de toegift blijft het donker. En zo lang het donker is, is er hoop. Het publiek maakt dan ook eensgezind kabaal. Veel kabaal. Heel veel kabaal. Ruim twee uur speelde Zita Swoon al de sterren van de hemel. En toch, ze komen nog even terug. Persen het laatste beetje energie uit het lijf. Voor, zoals Carlens zegt, ‘een klein liedje’. We zijn er blij mee.
Enige jaren geleden liep ik, bij een kleinschalig festivalletje in de Melkweg waar ik toevallig beland was, eens nietsvermoedend een miniem bovenzaaltje binnen. Het is donker. Het publiek muisstil. Ontroerd. Aangeslagen. Op een kruk, in zijn eentje op het podium, een grijze man met gegroefd gelaat. Donkere kleding. Wit uitgelicht. Hij zingt. Rauw. Meeslepend. Indringend. De tijd staat stil. Niemand weet hoe lang het geduurd heeft. Niemand kan het iets schelen. Na afloop weten we, dit was heel bijzonder.
Die man, dat was Townes van Zandt. Ik zie Stef Kamil Carlens ook nog wel zo zitten, als hij op gevorderde leeftijd is, misschien over een jaar of dertig. Hij zou het prima kunnen.
Abonneren op:
Posts (Atom)