‘Volhouden, volhouden, volhouden. Opgeven is geen optie. Nederlaag komt niet in het woordenboek voor. Kunnen is willen. Ik wil het, ik kan het, ik moet het, ik zal het.’ Dit voorgaande als een mantra elke ochtend voor de spiegel herhalen. Twintig keer. Op vol volume. Rocky is er niets bij.
Aldus opgepept verschijn ik aan de start voor de tweede les. Het iets meer vertrouwde ritueel van de twee mannelijke medecursisten begroeten, een pak zoeken, maat XS vinden, het aantrekken over mijn kleren, en erachter komen dat het woord michelinvrouwtje wederom te kort schiet voor het resultaat. Zo elegant mogelijk wijdbeens richting motor schrijden. Deze starten. Geen effect. Nogmaals. Niets. Met rode wangen het oog op het contactsleuteltje laten vallen. Dit omdraaien. Dit levert het beoogde resultaat.
Inmiddels oververhit rijd ik weg. Het net zo moeizaam bijeengeraapte zelfvertrouwen is weer als de spreekwoordelijke sneeuw voor de zon verdwenen.
De eerste oefening. Een bocht binnen de pylonen. Alles weer vergeten. Dat merkt de instructeur ook, want gedurende een half uur moet ik deze draai herhalen. Tot vervelens toe. Uiteindelijk lukt het me. En dan mag ik het achtje doen. Dit een kleine driehonderd keer. Mijn handen doen pijn van het knijpen. Want knijpen, dat moeten ze. In de remmen. In de koppeling.
En de mannen? Ha. Die zoeven al met vijftig kilometer per uur op denkbeeldige strepen af. Remmen. Doen uitwijkoefeningen. En ik? Ik draai achtjes. Totdat ik ze in mijn verbeelding echt perfect maak. Maar ik blijf achtjes draaien. ‘Hallo! Hallo! Ik ben hier! Ik kan het! Ik wil iets anders doen!’ schreeuw ik inwendig. Niks ervan. En natuurlijk, net als de instructeur kijkt, als ik me bewust ben van de noodzaak een goede indruk te maken, trek ik in paniek het gas open en stuiter ik het parcours af. Dat schiet niet erg op.
Het laatste kwartier, wonder boven wonder, even een adempauze van het krampachtig stapvoets rijden. Eindelijk, eindelijk mag ik ook de eerste versnelling verlaten en opschakelen. Ineens houdt het horten en stoten op. Kan ik de motor een beetje laten draaien. Dat voelt een stuk beter. Snelheid, daar weet ik wel raad mee.
Helaas duurt het niet lang. De les is afgelopen.
Met mijn mantra op de achtergrond loop ik het kantoor binnen. Mijn derde afspraak staat gepland voor een week later, maar dat duurt me te lang. Snel boek ik een extra les, voor de volgende ochtend. ‘Ha, jullie krijgen mij er niet zo gauw onder! Doorzettingsvermogen, dat bezit ik wel. Als ik dan geen talent heb, red ik wel het op karakter! Kom maar op, met dat ding!’
De ochtend erna vroeg op pad. Grotendeels hetzelfde patroon. Alleen moet ik nu, zonder gas, slalommen, alleen met de koppeling. Ja. U moet zich voorstellen: de machine weegt bijna tweehonderd kilo. Ik nog geen derde. Dat betekent: weinig tegengewicht. Dat betekent: problemen. Nu was ik, geholpen door verhalen van welwillende belangstellenden, altijd al bang om te vallen. Want iedereen vertelde me dat ik dat ding nooit meer overeind zou kunnen krijgen. En ja, wie wil er nu hulpeloos aan een brok metaal staan sjorren als iedereen om haar heen vrolijk rondjes tuft? Ik niet.
Toch is dat precies wat er gebeurde. Ik, braaf slalommend, hield het ding niet, of dacht dat ik ‘m niet hield, wat in feite op het zelfde neerkomt. En kwam er achter dat ook een motor leeft. Dat ook een motor een eigen wil heeft. Die niet de mijne is. Kaboem! Daar lag-ie. Ik stond ernaast, blijkbaar was ik er intussen vanaf gestapt. Toch nog genoeg verstand om er zelf niet onder te gaan liggen. Dat moet ik mezelf dan weer nageven.
Maar goed, de instructeur was er als de kippen bij. Ik weet dus nog steeds niet of ik sterk genoeg ben om de motor zelfstandig weer overeind te zetten. Maar iets vertelt me dat ik waarschijnlijk nog wel gelegenheden te over zal krijgen om dat eens op mijn gemak uit te vinden. Ik heb geen haast. Op de een of andere manier kwam ik de resterende lestijd door, maar veel herinner ik me er niet meer van.
Mijn gevoel zei na afloop, doorlessen tot ik er bij neerval. Ik wil, ik kan, ik moet, en ik zal. Maar verstandig was het niet. Mijn handen en armen deden pijn. Ook trokken er een aantal spieren gevaarlijk in mijn rug. En bovendien moest ik naar Londen. Dus daarom maar geduldig gewacht tot de volgende les.
Ondertussen, ter bevordering van de motivatie, nog wel een motorshow bezocht. Met grote glimmende machines, opgepoetst door trotse handen. Echte bikers. Echte bikes. Veel leer. Veel lichaamsversieringen. En veel kale koppen. Ik was onder de indruk. Maar heb me nog maar niet opgegeven voor de plaatselijke club. Daar wacht ik nog even mee. En die tatoeages, dat weet ik ook zo net nog niet.
Op een gegeven moment kwamen er een soort van enorme driewielers aan, hels grommende machines. Trikes, schijnen ze te heten. Besnorde, serieus kijkende mannen voorop, de handen hoog aan het stuur. Achterhen, een zitje. Meer een bankje, eigenlijk. Hierop de vrouw. Rustig om zich heen kijkend. Handtasje op de schoot. Achter haar man. Ik keek bedenkelijk. Misschien toch nog wat meer mijn best doen, in de les...
En mijn mantra weer tot leven roepen. Ik heb het nodig. Wat heb ik het nodig. Het valt me niets mee. En dat zegt wat, dat ik dat toegeef. Morgenochtend weer.
Wordt (wellicht) vervolgd...
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten