De man loopt de trap af. Zet zijn voeten op grote grove stenen. Geen enkele is het zelfde. Ogenschijnlijk lukraak naast en op elkaar gezet, eeuwen geleden, tezamen een geheel vormend. Bijeengehouden door het verstrijken van de tijd, om hem nu, vandaag, als trap te dienen. En gisteren. En morgen. En, hopelijk, nog vele dagen in de toekomst. Zijn gedachten zijn namelijk elders. Bij zijn grootvader die niet wil instemmen met zijn voorzichtig geopperde plannen. Die hem hierin niet kan volgen. De tijden veranderen, voor hem, voor zijn pasgeboren zoon. Voor de eigenaars van het andere landgoed in de vallei, de buren. En mededingers. Maar niet voor zijn grootvader. Deze leeft nog in een verloren wereld. Het oude huis dreigt te vervallen. Behoeft dringend onderhoud. De manshoge vaten vallen ten prooi aan de ouderdom, staan op het punt het op te geven. De vermoeide wijnstokken leveren niet genoeg meer op om uit de kosten te komen. Andere methodes zijn nodig. Vernieuwing op kleine schaal. Met oog voor traditie moet hij zich aanpassen. Anders zal het erfgoed in de vergetelheid raken. Zal de toekomst van zijn zoon verloren gaan. Zal hij naar de stad moeten trekken.
Hij let niet op. De loszittende steen beweegt onder zijn gewicht. Zijn voet glijdt weg, hij wankelt even. Zijn handen grijpen de overhangende struik. Vangen zijn gewicht op. Doornen snijden zijn huid open. Hard. Meedogenloos. Voor de tweede keer weerklinkt een zachte vloek.
Het wijnproef avontuur op het buurtfeest verliep verder voorspoedig. Gebroederlijk dronken wij met de pleinbewoners en lalden we mee in het Frans. Want Engels, daar had men weinig mee. En allen riepen nu te pas en te onpas Côtes du Rhône. Het werd zo gezellig, dat op een gegeven moment het halve plein met kleding en al in het zwembad belandde. Wel ja. En wie niet in het water lag, of al te snel weer was opgedroogd, kon hier niet lang van genieten: daar zorgden de lieftallige buren wel voor. Een grote plons volgde. Gelukkig was het een zonnige dag in juli.
Tijdens ons verblijf in Frankrijk mochten wij ons verheugen op een gestage stroom bezoekers uit Nederland. Grappig, hoe populair je opeens wordt als je in het buitenland woont. Familie en naaste vrienden, maar ook verre kennissen wisten ons te bereiken. En nieuwe kompanen waren ook verrassend snel gevonden. Men kwam in de winter, om gebruik te maken van de witte hellingen, en in de zomer, om zich te warmen aan de Franse zon. En velen waren ook wel geïnteresseerd in de wereld van de wijnen. En de Franse varianten genoten, alle ophef over de nieuwe wereld ten spijt, over het algemeen de voorkeur. Voor de visite was het bezoek dan ook een uitgelezen gelegenheid om eens een echt chateau te bezoeken.
Eerst maar eens advies in gewonnen bij al wat beter ingeburgerde collega’s. Waar heen te gaan met onze geëerde gasten? Wie heeft er nog een leuk adres, een gouden tip, waar gegarandeerd goede wijn gemaakt wordt? Waar we mee voor de dag konden konen? Want door de mand vallen, wij als wereldburgers, als kenners van het goede leven, wilden we liever niet. Door de façade mocht niet heen geprikt worden.
Op een zaterdag in december propte iedereen zich in de auto. Het was zo’n dag waarop de kou de botten bevroor. En verstijfde. We gingen op pad. Op wijnexpeditie. De Twingo, bergkarretje bij uitstek, zwoegde zich tuffend over steile paadjes en langs diepe afgronden. Onvervaard ploegde zij voort. Opeens waren we omringd door een zee van wijnranken. Kaal, want de oogst was al lang en breed binnengehaald. Een ietwat gebogen man liep langs de kant van de weg, keek nors op, verstoord door de herrie. In de verte doemden de donkere contouren van het kasteel al op. En werden groter. En groter. Enige nervositeit maakte zich van ons meester. Wat gingen we doen, daar? Wij, als Hollanders, in het hol van de leeuw, bewaakt door de Franse wijnboer. Uitgelachen zouden we worden, bespot, weggehoond. Misschien bezat de kasteelheer nog wel een oud jachtgeweer. Misschien had hij een aantal agressieve honden om zijn terrein te bewaken. Misschien…
Vastbesloten om de schijn op te houden en ons indien nodig achter onze gasten te verschuilen, vermanden we ons zelf en draaiden zelfbewust het terrein op. Grind knarste. Een hond blafte. Dus toch… Waar nu heen? We konden toch moeilijk recht voor het bordes parkeren. Ah, wacht! Een bordje! Met aanwijzingen voor de parkeerplaats. Aanwijzingen! Een goed teken. Dat betekende dat bezoek welkom was. Dat er een kans bestond dat ze ons niet gelijk de deur zouden wijzen. En op de parkeerplaats troffen we nog meer positieve signalen aan: er stonden nog een aantal autootjes. Klein, oud, en gebutst. Onze Twingo voelde zich al gelijk thuis.
Een volgend bordje wees ons de weg naar de cave. Geopend elke zaterdag van drie tot zeven. Dat was ook in ons voordeel: het was half 5. Niet te vroeg, niet te laat. Het bleek een licht verzakt, ruwstenen bijgebouw. Een zware deur, gemaakt van verweerd hout. Vol verwachting bewogen wij de klink naar beneden…
Een lucht zwaar van warmte, alcohol en verstreken tijd sloeg ons tegemoet. Veel hout. Krukken, een paar wankele tafeltjes. Stormlantaarns. Een knoestige bar. Hieraan drie mannen, verweerde gezichten, geruite trui, smoezelige broek van onbestemde herkomst, zwarte pet. Met een stuk of zes glazen voor zich. En een schaaltje met wat stukken lokale worst. Druk gebarend in gesprek. Duidelijk kind aan huis hier. In een hoekje een stel van middelbare leeftijd. Netjes gekleed. Hij rokend, zij voorzichtig nippend aan haar witte wijn. Waarschijnlijk ook voor het eerst hier.
De barman keek ons niet onvriendelijk aan en slingerde ons een woord van welkom toe. Op de toog lag een geplastificeerd papier. Hierop genoteerd de wijnen en prijzen. Een aantal variëteiten bleek reeds uitverkocht. Of we wat wilden proeven. Nou, dat wilden we wel…De jassen gingen uit. Glazen werden ingeschonken. Een bodempje slechts, want er was nog genoeg keuze over. Met een fijnzinnige uitdrukking namen we kleine slokjes. Lieten we de drank rondtollen. Bekeken we de kleur. De stroperigheid. Becommentarieerden we de afdronk. Om uiteindelijk met flink wat dozen onder de arm zelfvoldaan terug te keren naar de parkeerplaats. De ijzige plattelandslucht was welkom na het verblijf binnen. Het kasteel werd door vele lampen opgelicht in het donker. De hond bleek allervriendelijkst. De gasten waren tevreden, onder de indruk. Thuis trots een van de aankopen geserveerd. Deze proef hadden we mooi doorstaan!
Wordt (wellicht) vervolgd…
In deze serie verscheen ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten