Den Haag. De naam alleen al roept een vloed aan herinneringen op. Jeugdherinneringen. Opgegroeid onder de rook van de stad – of dorp, hier zijn de meningen nog altijd over verdeeld – bracht ik er een groot deel van mijn tienertijd door. Later, toen ik in Rotterdam studeerde, gaf ik na een jaar mijn woonruimte in de Maasstad op en betrok twee kamers in de Residentie. Hier bleef ik evenwel ook niet lang, want ongedurigheid heeft zich diep in mijn karakter verankerd. Dan ging ik weer eens naar het buitenland of een poosje terug naar Rotterdam. Maar op een gegeven moment kwam ik vanzelf weer in Den Haag terecht. Totdat Amsterdam zich aandiende, en ik met die stad als basis voor kortere of langere perioden in het buitenland verbleef. Naar Den Haag ben ik niet veel meer teruggegaan.
Het doel van deze avond was het optreden van The Waterboys. Ja, misschien moet u nu diep graven in het geheugen. Opgericht aan het begin van de jaren tachtig, maakte deze band furore met hits als A Girl Called Johnny en The Whole of the Moon. In 1993 ging de groep uit elkaar, maar voorman Mike Scott pikte de draad in 2000 weer op en violist Steve Wickham doet sinds die tijd weer mee.
Het concert was uitverkocht. Het publiek verrassend divers: zeker, vele krasse rockers uit de begintijd, maar ook jongere hoofden waren er volop te onderscheiden. De band begon, zonder de versterking van een voorprogramma, precies op tijd met materiaal van hun nieuwste album. En wist de aandacht te trekken. Een nog jong ogende Mike op zang en gitaar en Steve in een soort glimmende vaudeville jas op viool vormden duidelijk de ruggegraat van de groep: zij speelden samen, draaiden tegelijk pirouettes, raakten eensgezind verstrikt in de snoeren. De rest van de band volgde. Het resultaat was een goed lopend muzikaal samenspel, sterk leunend op repeterende melodielijnen. Vanaf het openingsnummer stond het publiek mee te deinen. De teksten van het nieuwere werk waren niet al te ingewikkeld en werden al snel meegezongen. Dat geeft meteen ook wel een zwakker punt weer: het was af en toe wat al te simpel. Wat al te veel neigend naar jaren-tachtig stadionrock. Wat al te veel Europe. Gelukkig keerde Scott na niet al te lange tijd weer terug naar zijn met Pan-dwepende alter ego die lyrisch het publiek bespeelde. Als een soort rattenvanger van Hamelen stond hij op het podium, zweepte onderkoeld zijn publiek op, zeer zelfverzekerd en vooral ook zeer Brits. Maar geen moment kregen de toeschouwers het idee dat hij er louter en alleen stond om geld te verdienen. Zeker de wisselwerking met Wickman sprankelde van een jeugdig plezier.
De band keerde na een korte pauze terug voor de toegift. Het publiek schreeuwde om de twee bekende hits, verwachtte ze, eiste ze bijna, maar Scott gaf geen krimp. Waar hij bij eerdere concerten, zoals in 2001 in Paradiso, nog wel braaf het oude materiaal ten gehore gaf, sloeg hij het nu over. En dat was niet geheel onprettig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten