donderdag 10 mei 2007

Bevrijdingspop Haarlem - 5 mei 2007

Het lijkt al weer een tijdje gelden. In de tussenliggende dagen is er weer veel gebeurd. Zoals bijna elke week tegenwoordig. Was het echt pas afgelopen zaterdag? Ja, ik geloof het toch wel.

Het oudste bevrijdingsfestival van het land bestaat al sinds 1980. Voor mij was het mijn eerste bezoek sinds een jaar of vijf. Bevrijdingsdag was, ik schaam me bijna om het te zeggen, niet een reden om naar Nederland terug te komen. Koninginnedag ook niet, trouwens.

Bij de hoofdingang stond een muur van mensen. En als ik zeg muur, dan bedoel ik ook muur: een grote kluwen van zo’n twintig meter breed en honderd meter lang. Te wachten. Onbeweeglijk. Zonder enige vooruitgang. Dit hadden we al snel gezien: omlopen dan maar. Er zou vast nog wel een andere manier zijn om binnen te komen. Het vermoeden begon echter wel te dagen, dat er misschien het een en ander veranderd was. Van een gemoedelijk festival waar je zo naar binnen loopt, tot een strak georganiseerd evenement met security, fouilleren en tascontrole.

Tijdens de looptocht werd dit vermoeden nog versterkt. Aanplakbiljetten vertelden dat drugs niet getolereerd werden. Alle drugs. Ook een blowtje mocht niet meer. Ik kan me de tijd nog herinneren dat gelegenheidsverkopers met grote kartonnen borden voor hun buik over het terrein rondsjouwden. Een joint voor vijf gulden. Vijf voor twintig, of zoiets. Die tijd is blijkbaar voorbij. Misschien ook een teken van de veranderende sfeer in Nederland. Er mag inmiddels steeds minder en er moet steeds meer. Maar ik ben de eerste persoon, die onder invloed van hasj of wiet herrie schopt op een popfestival, nog niet tegengekomen. Men wordt er over het algemeen lekker sloom en rustig van. Dit in tegenstelling tot van het gebruik van alcohol, dat overal het algemeen in grote stromen gebeurt.

Kilometers, letterlijk kilometers hekwerk passeerden wij waaraan geen einde leek te komen. Hekwerk, overigens, zonder enige controle. Waaronder je makkelijk hele sporttassen door kon proppen of literflessen wodka, drie kilo stuff, of serieuzere substanties, aan je handlanger door kon geven. Wat het hele idee van een uur in de rij staan voor de controle lichtelijk belachelijk maakte. Maar al dat hek en de regels wierpen toch wel een wat kwalijke schaduw over deze bevrijdingsdag. Wat vierden we nu eigenlijk? Vrijheid? Op deze manier? Door ons in een bewaakt kamp op te laten sluiten? Tja.

Uiteindelijk kwamen we aan de andere kant. Hier was in geen velden of wegen een rij te bekennen. Konden we zo doorlopen. En onze dagelijkse wandeling zat er ook weer op.

Binnen was het druk, maar wel gezellig. En stoffig. Heel erg stoffig. De inmiddels veelbesproken regen zou nog even op zich laten wachten. Binnen een paar minuten zat er stof in ons haar, aan onze handen, in onze ogen. Maar ach, een stofpannenkoek smaakt ook prima met een flinke scheut suikerstroop eroverheen. En voor het culinaire genieten kwamen we toch niet. De meest bezoekers lieten zich er ook niet veel aan gelegen liggen. Elk stukje zon was bezet. Overal zaten, lagen en hingen mensen op de grond.

En ze dronken bier. Veel bier. Haarlem houdt, wellicht bij gebrek aan iets anders, van bier. Zelfs zo veel, dat de hoofdbar op het festivalterrein, voor het hoofdpodium, niets anders schonk. Wijn? Frisdrank? Water? Dat was er niet. Ja, bij de tentjes aan de zijkant wel, maar dat betekende weer een flink eind door het stof kruipen. Gelukkig schonken die dan wel enorme glazen rosé voor een muntje van twee euro. Dat maakte veel goed.

Er traden natuurlijk ook bandjes op. Hoge verwachtingen hadden wij van the Black Lips, aangekondigd als ‘psychedelic garage rock underground’. Een beschrijving waarvan ons hart sneller ging kloppen. Maar het viel tegen. De garage rockers bleken een stel vluchtig rondspringende tieners, die het goed, te goed naar hun zin hadden. Al de vrolijkheid was wat te veel van het goede. Wellicht weer zo’n toekomstige hype die ik niet helemaal begrijp. Maar misschien word ik gewoon oud.

Hierna terug geslenterd naar het hoofdpodium. Na een paar minuten wachten worden we opgeschrikt door een schelle stem. “Gooooooooooooood afternoon Haaaaaaaaaaaaaarlem!” krijst iemand vol overtuiging in de microfoon. Het trekt de aandacht. We kijken op. Op het podium staat een roodharig opgewonden standje met lokken tot op de billen. Tot op zijn billen, wel te verstaan, want het is een jongen. Met Robert Plant aspiraties. En hij komt er mee weg ook. Het volgende uur hebben we het prima naar ons zin. The Answer maakt haar naam waar. Rockt, rolt, krioelt, headbangt erop los. Zingt en krijst dat het een lieve lust is. Het publiek doet mee. Wij ook.

En de beveiliging let even niet op. Als een duveltje uit een doosje werpt een toeschouwer zich over het middenhek heen, sprint, en gooit zich aan de andere kant weer terug het publiek in. In een fractie van, ja ik zou bijna zeggen, een seconde. De bewaker kijkt beduusd, fronst, begint zich op te winden, maar ziet dan de lachende gezichten om zich heen. En besluit zich dan maar gewonnen te geven. Wat kan het ook voor kwaad. Het is tenslotte bevrijdingsdag.

foto
foto
foto
foto
foto
foto
foto
foto
foto

dinsdag 1 mei 2007

Ommekeerrrrrrr...

Om acht uur ’s ochtends ving het vervolgavontuur aan. Erg vroeg voor mij. Zelfs voor mijn werk vermijd ik op dat tijdstip te beginnen. Maar ja, ik moet er wat voor over hebben natuurlijk. Het is maandagochtend. De nacht tevoren, wegens de welbekende weekendjetlag, slecht geslapen. Nog wat wazig verschijn ik dan ook op de inmiddels vertrouwde plek. Mij beter bekend als de folterplaats. Even nog spreek ik mezelf moed in. Mijn mantra is niet ver weg.

Met licht trillende handen start ik de motor. En begin maar weer eens met bochten maken, linksom, rechtsom. Het wil nog niet echt vlotten. Krijg een tip: armen rechthouden. Armen rechthouden? Maar hoe moet je dan draaien? Met je lichaam. Aha. Juist. Ik ben er niet zeker van. Maar ik probeer het. Duw de motor weg, houd mijn armen zo stijf mogelijk, bovenlichaam recht, en de machine valt naar binnen. Ik dwing mezelf mijn voeten op de steunen te houden en niet bij te steppen om het evenwicht te bewaren. Als ik het omval, merk ik het wel. Maar ik val niet om. Geef lichtjes gas bij als ik in de gevarenzone dreig te komen. En draai zowaar netjes een bocht. En nog een. Helaas lukken ze nog niet allemaal. Maar er is vooruitgang.

De instructeur weet niet wat hem over komt. ‘Ben je met het goede been uit bed gestapt, vanmorgen?’ Roept hij me toe. Ik lach.

Vervolgens een achtje. Waar ik tot in den treure op geoefend heb. Totdat mijn armen slap aanvoelden en mijn rug niet meer wilde. Totdat ze mijn neus uitkwamen. Wat ben ik het zat, die achtjes. Ik ben vastbesloten dit nu goed te doen. Ik wil er vanaf. Concentreer me. Haal de net geleerde bochten techniek erbij. En na even oefenen lukt het me aardig. Nog niet perfect, maar ik blijf binnen het parcours. Nog een aantal keer later zwier ik van de ene naar de andere kant alsof ik nooit iets anders doe. Vind het al bijna leuk.

En dan. Mijn moment van triomf. De medecursisten, voorheen bezig met rem- en uitwijkoefeningen op hogere snelheid, worden nu ook tussen de pylonnen doorgestuurd. En zowaar, de leraar vraagt of ze even aan de kant kunnen gaan staan. Eerst kijk ik verbaasd om, word ik nu ook al een circusattractie? Bijgezet in het rariteitenkabinet? Maar nee. Ze moeten kijken hoe ik het voordoe. Zodat ze van me kunnen leren. Als dit duidelijk wordt, val ik alsnog zowat van mijn motor. Ha! Haha! Er is dus toch gerechtigheid.

Nu de instructeur er eindelijk genoeg vertrouwen in heeft, dat ik niet alle geparkeerde auto’s of langskomende bezoekers het ziekenhuis in zal stuiteren, mag ik ook aan de snellere onderdelen beginnen. Ja, en dan openbaart zich pas het echte motorrijden. Dan wordt het pas interessant, en is zo’n machine een stuk minder zwaar. Ik zwier rond, mijn voeten raken af en toe het asfalt, en heb het best een beetje naar m’n zin.

Met alweer flink wat praatjes verlaat ik de les. Babbel wat over motoren hier en examens daar. Maar naarmate de volgende afspraak dichterbij komt, verdwijnt mijn overmoed. Het was vast een toevalstreffer. De sterren stonden natuurlijk uitzonderlijk goed, op een voor mij gunstige positie die eens in de honderd jaar voor komt. Misschien had de bakker wat opwekkende drugs door het meel gemengd. Enzovoorts. Maar een tweede keer zou het me vast niet meer lukken.

Ondanks de schuchtere successen stond ik vrijdag dan ook weer met knikkende knieën klaar. Zoals elke keer bestaat de eerste activiteit uit de halve draai. Ik denk terug aan de tip van de vorige keer. Zit overdreven stijf op de motor. Kan toch de neiging niet bedwingen om, als ik de machine voel buigen, mijn voet op de grond te zetten. Jammer. Maar ik ga door. En dan, lukt het me. En nog een keer. En nog een keer. Ik blijk het nog niet verleerd. En het blijkt de gouden tip. Fluitje van een cent nu, zo’n halve draai. Niet alleen meer een toevalstreffer, voor het eerst heb ik het gevoel dat ik het voertuig onder controle heb. Dat het me misschien een volgende keer ook wel zal lukken.

En wederom moet een medeleerling mijn voorbeeld volgen. Ik zie hem knarsetanden, vond zichzelf al zo stoer natuurlijk, al vier lessen aan het crossen terwijl ik, dat klunzige meisje, die vreselijke manoeuvres moest doen. Maar nu blijkt dat het toch echt wel wat oefening vereist, moet hij er ook aan geloven. Pas als hij achter mij aan rijdt, de bocht in, lukt het hem ook om de oefening uit te voeren volgens het boekje. Ik gniffel onder mijn helm. Maar goed dat deze mijn hele gezicht bedekt. Het is vast niet erg vrouwelijk, om je hierover zo te verkneukelen. Maar ach, u vergeeft het me wel. Bijna had ik de handdoek in de ring gegooid. Bijna dacht ik dat het me echt niet zou lukken, dat ik gewoon geen talent had. Maar nu blijkt dat de medeleerlingen het ook niet kunnen. En ik, na de nodige bloed, zweet en tranen, wel. Vergeten zijn de spierpijn, de vernederingen, de stress.

Ik zou me nog druk kunnen maken over het feit, dat ik waarschijnlijk slechts vanwege mijn vrouw-zijn zo lang de lage snelheidsoefeningetjes moest doen, terwijl de ‘mannen’ al eerder over mochten op snellere exercities, zonder de langzamere echt onder de knie te hebben, maar ik doe het niet. Deze keer niet. Het moment is te goed.





Wordt vervolgd…



Wat eraan vooraf ging:
Kaboemmmmmmm... (22 april 2007)
Vroemmmmmmm... (11 april 2007)

Zomaar, ergens, in de stad

fotofotofotofotofotofotofotofotofotofotofotofoto

The Zombies, Dr. Feelgood e.a. - Zaandam 21 april 2007

en van de vreemdste concertavonden ooit. Zo niet de vreemdste.

Het begon al bij aankomst. Plaats van handeling was het zogeheten North Sea Venue op de Hemkade in Zaandam. Een beruchte plek op een verlaten industrieterrein. Normaal worden hier alleen houseparty’s gegeven. Maar nu probeerde men iets anders. Iets alternatievers. Een avond, nee een weekend lang een aaneenschakeling van rockbandjes. Dat was dan ook de reden voor mijn aanwezigheid.

Zaterdag was de eerste dag van het festival, dat om één uur ’s middags al was begonnen. Het was erg rustig in de omgeving van de zaal toen we tegen zevenen aankwamen. Ik dacht nog dat de grote meute al lang en breed binnen zat. We reden recht op de ingang af, zagen alleen een parking met ‘artists’. Misschien de publieksparkeerplaatsen over het hoofd gezien. Maar de man bij het hek deed niet moeilijk: het was toch nog rustig. Dus konden we onze auto tussen de muzikantenbusjes achterlaten. Objectief gezien geen goed teken.

Bij de ingang haalden we het reserveringspapier te voorschijn. Dat bleek niet nodig. We waren de enigen die de moeite hadden genomen om te reserveren. Sterker, ik was ook de enige die haar jas in de garderobe afgaf. En al gauw bleken we op dat moment ook de enige betalende bezoekers te zijn. In de hele club. Die flink van omvang is. Op zo’n houseparty komen namelijk hele hordes mensen af.

Op het festival niet. Wel veel medewerkers, wat vrijwilligers, een handjevol artiesten. Een paar gasten. En wij. Een bandje speelde. Voor het podium stonden vijf mensen.

De gedachte kwam op om weg te gaan, ergens een pizza te eten, en later op de avond, als The Zombies zouden gaan spelen, terug te komen. Maar bedachten al gauw dat, als we dan de enigen waren, we zo’n groot gewicht in de schaal zouden leggen dat we geen optreden konden missen. En maar extra hard moesten klappen en juichen.

Dat deden we dan ook. En het moet gezegd, met plezier. Want de bands keken dan wel enigszins beteuterd als ze het podium beklommen en drie koeien en een paardekop voor zich zagen, ze maakten er het beste van. Er stond echt voldoende kwaliteit, daar lag het niet aan.

Zo kwamen we nog twee optredens door. Toen was het tijd voor de eerste publiekstrekker van de avond, Dr. Feelgood. En hier druppelden dan eindelijk wat mensen binnen. Echte fans. Die vertelden dat voorgaande optredens steevast uitverkocht waren. En dat het onbegrijpelijk was dat het hier zo rustig bleef. De groep zelf ging voortvarend van start. De gitarist gaf een werkelijk fantastische solo weg, alleen op het podium, en des te ontroerender omdat er haast niemand was om van te genieten. De zanger had een grote zonnebril op zijn neus en deed zijn ding. En halverwege het optreden stonden we zowaar, samen met nog een stuk of twintig, dertig diehards, te dansen. Kwam het dan toch nog goed?

Hierna een pauze. Ik was nog bang dat de Dr. Feelgood fans nu en masse het pand zouden verlaten, en ons samen met een eens toch echt wel grote wereldact achter zouden laten, maar gelukkig bleven de meesten.

We liepen wat rond. Hingen wat op een barkruk. Hingen wat op een andere barkruk. Keus genoeg, immers. Aten een broodje. Dronken een wijntje. En zien een in het zwart geklede man op het podium verschijnen, wilde grijze krullen om zijn hoofd. Dezelfde die kort tevoren nog tussen ons, gewone stervelingen, doorschoot. Hij gaat achter de keyboards zitten. ‘Zou dat...? Is dat...?’ De man stemt zijn instrumenten. En nog eens. Hij is niet gauw tevreden. Trekt er al snel een half uur voor uit. Je bent tenslotte een professional, een handjevol publiek of niet, het moet goed klinken. Hij verdwijnt weer.

Om even later terug te keren. Dus toch, Rod Argent. En Colin Blunstone is er ook. Nou ja, hij lijkt zich wat aan het geheel te onttrekken, bevind zich het merendeel van de tijd met een beate glimlach wat achteraan op het podium. Als hij zingt, en vooraan staat, schijnt er steevast een geelgroenig licht op zijn gezicht. Verder wordt de groep aangevuld met nieuwe leden. De bassist van drie turven hoog kwam ik vorig jaar al tegen bij een optreden van Eric Burdon van The Animals. U merkt al, ik kom niet alleen bij jonge bandjes.

The Zombies. Ontstaan in 1961. Hebben al van alles gezien en meegemaakt. Laten zich niet ontmoedigen door een paar man publiek, ergens in een discotheek op een industrieterrein in Zaandam. Toerden dit jaar al door de US en Canada. Speelden de avond ervoor nog in Leeuwarden. En een groot aantal locaties in Engeland volgen de komende weken. Scoorden wereldhits als ‘Time of the Season’ en ‘She’s not there’. Dus hopelijk hebben ze karakter genoeg om nu niet meteen hun instrumenten aan de wilgen te hangen. Maar enigszins beschaamd voelde ik me wel.

Het publiek dat er was, deed zijn best. En de band ook. Blunstone’s zang groeide met het optreden en hij liet zien dat de stembanden nog prima functioneren. Maar magisch, nee dat werd het niet. Een uitgelaten sfeer ontbrak. Het wat opgelaten gevoel hielp ook niet. Bijzonder, dat was het wel. Het concert duurde wat korter dan aangekondigd. Een toegift, alhoewel een enkele durfal er nog wel om riep, kwam er niet. Ik kan het ze niet kwalijk nemen.

Na afloop liepen we nog even naar de merchandising, waarmee ook niet veel verdiend kan zijn. Zagen een poster. Zes euro, toch wat prijzig. Aarzelden. Maar al snel werden we over de streep getrokken: hij zou gesigneerd worden. Door de hele band. Met naam en al. Ja, toen konden we geen nee meer zeggen. En even later hadden we het stuk papier met opschrift weer terug. ‘To Alexandra &… With love, Colun Blunstone.’ Toch leuk.

Waar het nou mis ging? Ja, natuurlijk, het was mooi weer. En het weekend voor Koninginnedag. De locatie wordt ook niet snel in verband gebracht met popconcerten. Verder was er ook nog een goed bezochte blogborrel. Maar ik denk dat het grootste manco het gebrek aan public relations was. Niemand die er van wist. Ik werd meegenomen door een Zombies-fan, die al surfend het evenement was tegengekomen. Maar nergens was er verder over gesproken. Niets over te lezen. En pr, hoe graag ik ook zou willen dat het niet zo was, heb je toch nodig om zalen te vullen. Zeker een moeilijke zaal als deze

Maar de mensen van de organisatie die ik sprak, lieten zich niet uit het veld slaan. Gaan gewoon door, ondanks de forse verliezen. En de desillusie die duidelijk op de gezichten te lezen was. En zo hoort het ook. Misschien de volgende keer alleen een expert inschakelen om het gebeuren aan de man te brengen. Ik wil best een handje helpen…


Een impressie:

De Bar
foto


























Het Publiek
foto


























The Straights
foto


























Kaylou
foto


























Dr. Feelgood
foto
foto
foto
foto






































































































The Zombies
foto
foto
foto
foto
foto